TV NL EN

Jente Posthuma – Maar een mens

Winnaar Literatuur Open Call: Empathie

door
Jente Posthuma

Maar een mens

In Yoga beschrijft Emmanuel Carrère een afschuwelijk nieuwsbericht dat hij ooit las en nooit meer uit zijn hoofd heeft gekregen. Nu zit het ook in mijn hoofd. Tijdens een lunch met mijn uitgever begin ik erover. Zij heeft het boek ook gelezen.

Dat afschuwelijke nieuwsbericht, zeg ik. Ik zal het niet herhalen voor het geval je het vergeten bent. Anders zit het weer in je hoofd.

Ik ben het vergeten, zegt ze.

Ik zal het niet herhalen, zeg ik.

Maar ik wil het graag herhalen en moet mezelf schrap zetten om het niet te doen.

Ik leende het boek van een kennis, een tekenaar. Heb je dit gelezen, vroeg ze toen ik haar opzocht in haar atelier. Ze hield Yoga van Carrère omhoog. Neem maar mee. Ik weet niet waarom ze graag wilde dat ik het las. Wel weet ik nog dat ik me goed voelde in mijn nieuwe pak van Bonne Suits en dat ze zei: Iedereen heeft dat pak.

Thuis legde ik Yoga op een hoge stapel met boeken die ik nog moest lezen. Na een tijdje zette ik het ongelezen op de boekenplank. Een jaar later appte ik de tekenaar dat ik haar het boek terug wilde geven, omdat ik het nog steeds niet gelezen had. Ik zou het zelf kopen, schreef ik. Hou het zo lang als je wil, schreef ze terug. Toen ik het nóg een jaar later uit had en haar bedankte, appte ze terug dat ze de inhoud van het boek helemaal vergeten was. Volgens mij vond ik hem een Franse eikel, schreef ze. Maar dat vond hij zelf geloof ik ook.

Aan het eind van het boek vliegt hij uit de bocht, zegt mijn uitgever.

            Ja, zeg ik. Als hij die veel jongere vriendin krijgt.

            Ja. Dan gaat hij gewoon weer op de oude voet verder.

            Hij was best wel een Franse eikel, maar hij doorzag dat bij zichzelf, zeg ik. Dat vond ik goed. En dan komt die jonge vrouw en wordt hij weer een cliché.

De eerste keer dat ik lunchte met mijn uitgever begon ik ergens halverwege ons gesprek te huilen. We hadden het over de angst van mijn moeder en die van mijn vader en over hoe ik me verstop, omdat ik bang ben voor mensen, een onderwerp in mijn volgende boek. Het was iets in haar aandacht, de oprechtheid ervan, waardoor ik me niet groot kon houden en het verraste me toen mijn uitgever kwam met een verhaal over haar moeder en haar eigen verleden en hoe ze met soortgelijke thema’s te maken heeft gehad als ik. Tot op dat moment had ik haar alleen nog gepantserd gezien, in grotere gezelschappen op de uitgeverij. Ik wist niet dat ze zo open kon zijn, dacht ik na afloop en ik dacht aan de uitdrukking ‘Ik ben ook maar een mens’, dat ik het altijd zo grappig vind als iemand dat zegt.

Tijdens deze tweede lunch vraagt mijn uitgever me hoe het gaat en ik zeg ‘goed, maar met de wereld gaat het niet goed’ en ik weet dat ik haar niet moet aankijken want dan ga ik weer huilen dus ik kijk uit het raam en zeg: ik ga niet wéér huilen. Ze lacht. We praten over zwemmen. Ik zeg dat ik op zwemles zit, dat ik wil leren borstcrawlen om voorbereid te zijn wanneer ons land door klimaatverandering onder water komt te staan, dat ik dat zeg vanwege het dramatische effect maar dat ik eigenlijk gewoon indruk op mijn familie en vrienden wil kunnen maken deze zomer. Ze zegt dat ze vroeger op nationaal niveau waterpolo speelde.

Wat? Maar dat is een keiharde sport, zeg ik.

Ik dacht dat ze zacht was. Nu blijkt ze toch weer hard.

Yoga van Emannuel Carrère, zeg ik tegen mijn zen-meditatieleraar na afloop van een les. In het smalle halletje naast de zendo zwermen leerlingen om elkaar heen in een poging zo conflictloos mogelijk bij hun jas te komen. Hij staat er in zijn zwarte zen-pak tussen en lijkt onaangedaan.

C a r r e r e, spel ik en wurm me in mijn jas. Dat gaat niet alleen over yoga, maar ook over meditatie, en gekte. Op het einde na vond ik het wel goed. Omdat hij zichzelf niet spaart.

In de les hadden we het over de stoïcijnen gehad en over de gemoedsrust die je nodig hebt om je echt bij anderen betrokken te kunnen voelen. Emotionele reacties hebben de neiging om je perspectief te versmallen, zei hij. En dat leidt tot het tegendeel van betrokkenheid. Compassie vraagt om het vermogen om niet direct te handelen naar je emoties. Hij vertelde het verhaal van Avalokiteshvara, de bodhisattva van het mededogen. Zij was in staat om elke hartenkreet te horen, haar hoofd explodeerde ervan. Na die explosie ontstonden er nieuwe hoofden en een heleboel armen met handen die ieder een oog in hun palm hielden. Nu kon ze opnieuw al het lijden aanhoren maar zonder erdoor overweldigd te raken. Zo kon ze, waar nodig, een helpende hand bieden. Niet blind, maar met open ogen, benadrukte hij. Want niet elk helpen is behulpzaam.

Ik dacht aan een filmpje dat ik die ochtend had gezien waarin een Palestijns kind in een Ronaldo-shirtje vertelt hoe hij aan het voetballen was toen het hoofd van zijn buurjongen explodeerde. Zijn hersenen lagen eruit, zegt hij. Hoe kunnen we hier blijven, roept hij in tranen. Dit is geen leven.

Tijdens dokusan, de besloten ontmoeting tussen zen-leraar en -student in het kamertje naast de meditatieruimte, was ik over Gaza begonnen.

Wat moet ik doen, had ik gevraagd. Hoe kan ik mijn gemoedsrust bewaren zonder mijn ogen hiervoor te sluiten?  Ik heb gedoneerd, petities getekend, gedemonstreerd, maar het is niet genoeg.

Dat je geraakt wordt is menselijk, zei hij. Maar dat geeft ongemak en dat wil je wegnemen door iets te doen. Alleen gaat dat niet. Kijk wat je in praktische zin kunt doen. Oog hebben voor je omgeving kan ook op een bescheiden manier, door de waarde zien van wat er om je heen is. Vraag niet van jezelf om meer te doen dan dat.

Als mijn man thuiskomt van de supermarkt vertel ik hem over het Palestijnse kind met het geëxplodeerde hoofd. En over een andere jongen, de 11-jarige Asem, die steeds glimlachend in de camera kijkt, hoe zijn ogen veranderen als hem naar zijn vader en moeder wordt gevraagd, die allebei zijn vermoord. Ik wil het niet horen, zegt mijn man maar ik praat toch door. Ik volg hem naar de keuken, waar hij de boodschappen uitpakt, en stop pas met praten als hij een zak iets-kruimige aardappelen op tafel legt. Waren de vastkokende aardappelen op, vraag ik. Hij knikt. Alles is altijd op in die kleine Albert Heijn. Ik haat die winkel.

Even later hoor ik hem in het trappenhuis praten met onze benedenbuurvrouw. Een paar jaar geleden overleed haar vader en sinds kort is haar moeder er ook niet meer. We hadden haar nog niet gesproken sinds het gebeurde, omdat ze in het huis van haar moeder zat. Eigenlijk moet ik haar ook even begroeten, maar ik voel me nog te wankel door de oorlogsbeelden die ik net weer heb opgerakeld. Vorige week, toen we het overlijdensbericht ontvingen, hadden we haar een berichtje gestuurd. Wat app jij haar, had ik mijn man gevraagd. Veel sterkte, zei hij. En dat ze het gewoon moet vragen als ik iets voor haar kan doen. Dat zeggen mensen altijd, zei ik. Dat is veel te vrijblijvend. Je moet iets concreets aanbieden, of eten brengen. Toen mijn moeder stierf vond ik het fijn dat een vriendin van mijn ouders ons elke dag eten bracht. Maar ze is al dagen niet thuis, zei mijn man, dus hield hij het bij gecondoleerd en veel sterkte. Zelf dacht ik nog even na over mijn bericht en toen ik niets kon verzinnen waar ze iets aan had schreef ik: Wat een verdrietig nieuws. Als ik iets voor je kan doen, aarzel dan niet om het te vragen. Lieve Jente, bedankt voor je steun! schreef ze terug. Dat waardeer ik zeer.

Op de verjaardag van een vriendin zit ik aan tafel tussen twee bekende schrijvers, allebei Joods en kind van Holocaust-overlevenden. Wat vond jij van het optreden van Ramsey Nasr bij Op1, vraagt de ene bekende joodse schrijver aan de andere. Ze doelt op het tv-fragment dat viraal is gegaan, waarin Nasr zich afvraagt wat de waarde van Palestijnse levens voor ons is. Kennen wij ook de namen van hún dode babies, hún vernederde grootouders en vermoorde kinderen? vroeg hij. Kennen wij hún individuele dromen, vrienden, schoolrapporten? Palestijnse levens worden doorgaans per aantal genoemd: 48 doden, 1200 gewonden. Geen namen, maar nummers. Dit geeft aan hoe wij ons mededogen verdelen, want ook Palestijnen worden levend verbrand, ook Palestijnse dorpen kennen pogroms uitgevoerd door Israeli’s, Palestijnse kinderen worden gemarteld, zitten jaren gevangen zonder aanklacht of hulp. En dit gebeurt generatie op generatie al meer dan 75 jaar. En misschien zijn we daardoor immuun geworden, het zijn voor ons geen mensen, het is verzameld leed.

Met natte ogen praatte Nasr verder, over een man die met een plastic tasje rondliep na een Israelisch bombardement op een overvol ziekenhuis in Gaza stad. Hij hield het voor zich uit boven de menigte, zei hij, alsof het een kostbaar brood bevatte. Het was geen brood. In het doorschijnende tasje zaten de restjes vlees en botten van zijn kinderen. En ik ben gaan zitten, zei hij, en ik heb gejankt als een dier.

Ik vond het sentimenteel, zegt de tweede bekende schrijver. Maar verder ok. De eerste schrijver vond het niet ok en ze somt op wat er niet klopt aan de feiten in Nasrs betoog. Het is lawaaiig in de kamer en ik heb moeite om haar te verstaan, omdat ze zich niet richt tot mij maar ik heb Nasrs tv-optreden ook gezien en mijn hart begint te bonken omdat ik me er als niet zo bekende niet-Joodse schrijver beter niet mee kan bemoeien maar ik weet dat ik dat toch ga doen. Ik ken dat gevoel bij mezelf. Dan ben ik niet te stoppen, als een kamikazepiloot stort ik me er dan in.

Sorry, zeg ik. Beide schrijvers kijken me aan. Ik durf me niet zo goed in dit gesprek te mengen, begin ik, omdat ik niet dezelfde emotionele band met Israël en de geschiedenis heb als jullie, bovendien kan ik jullie maar half verstaan, maar..

Geen probleem, zegt de tweede schrijver vriendelijk. Je kunt zeggen wat je wil. Graag zelfs. Ik voel me niet zo snel gekwetst.

Misschien bracht hij het wat theatraal, zeg ik over Nasr, en leidde dat af, maar inhoudelijk vond ik het goed wat hij zei.

De eerste schrijver begint te fronsen. Hakkelend ga ik door over de berichtgeving over Palestijnen, hoe zij in onze kranten als nummers worden aangeduid, hoe journalisten het woord ‘omgekomen’ gebruiken in plaats van ‘vermoord’ en Palestijnse kinderen die door Israelische militairen zijn gegijzeld ‘minderjarigen’ noemen die zijn ‘opgepakt’. Ik lijk zelf wel een kind, denk ik terwijl ik praat. Ik voel me een kind dat met de grote mensen wil meepraten. De eerste schrijver kijkt nu nog bozer en de andere nog steeds vriendelijk, maar wat hij zegt kan ik niet goed verstaan, bovendien ben ik vooral met mezelf bezig. Een kamikazepiloot met haperende motor ben ik, die suizend neerstort zonder doel te raken.

Ik voel me eigenlijk altijd een kind als ik over grote onderwerpen praat, over systemen, structuren, het oorlogskabinet, het patriarchaat. Het blijven lege termen zolang het niet over mensen gaat. Dat is min of meer wat Ramsey Nasr bedoelde in zijn monoloog, die ook mij enigszins stoorde in de manier waarop hij hem bracht, maar tegelijk vind ik dat je mensen die iets belangrijks te zeggen hebben niet op hun toon of manier van doen moet afserveren.

Ik druip af naar de keuken, waar ik een andere Joodse schrijver tref, iemand die zich openlijk uitspreekt tegen het optreden van de extreemrechtse Israëlische regering. Hij roert in een grote pan boerenkool en ik vertel hem over het moeizame gesprek dat ik zojuist voerde en nu rollen de zinnen gemakkelijk uit mijn mond, omdat ik hem ken en daarom weet hoe mijn woorden zullen landen. Dapper, zegt hij, dat je je toch hebt uitgesproken. Zijn compliment maakt me trots en ongemakkelijk. Was ik dapper of juist naïef en lomp. En wat doet het er eigenlijk toe als die oorlog er niet minder om wordt.

De rest van de avond blijf ik uit de buurt van de schrijver die boos op me werd. Ik sta achter mijn woorden maar geneer me voor de manier waarop ik ze bracht: ik roerde in iets dat dieper is dan ik kan overzien. Over het oorlogsverleden van haar familie heeft ze veel geschreven, op een manier die haar woede en angst goed invoelbaar maakt. Veel van haar conclusies deel ik niet, bijvoorbeeld dat er een vijand is die het pure kwaad vertegenwoordigt en moet worden uitgeroeid, maar ik begrijp wel hoe ze ertoe komt. Ik heb respect voor haar verleden. In boeken en interviews met Holocaust-overlevenden las ik veel over de schaamte die ze hebben gevoeld omdat ze tot iets onwaardigs werden gereduceerd en daardoor niet anders konden dan zich ook zo gedragen. Zij kenden het kwaad in anderen, en dat in zichzelf.

Dat maakt ze nog geen heiligen. Dat maakt ze mensen die iets onvoorstelbaars hebben doorstaan. Als kind was ik geobsedeerd door dat onvoorstelbare. Het dagboek van Anne Frank was niet genoeg, ik wilde alles weten. Ik bestudeerde de foto’s van concentratiekampen, van de bevrijde gevangenen, ik tuurde naar hun holle ogen waarin iets was uitgedoofd. Ook het uitgestreken gezicht van Josef Mengele bestudeerde ik en de priemende blik van Adolf Hitler. Zoals ik later lang kon kijken naar foto’s van seriemoordenaars, en nog later naar Donald Trump, of Bashar al-Assad, of Benjamin Netanyahu, of Yahya Sinwar, of Mark Rutte nadat Nederland niet voor een VN-resolutie over een staakt-het-vuren had gestemd. Ik zocht naar het kwaad maar dat openbaarde zich niet. Ik zag mensen.

Jaren geleden, toen ik veel verdriet had om een verbroken relatie en me eenzaam voelde, heb ik achter elkaar alle acht afleveringen van Claude Lanzmanns documentaire Shoah gekeken. Getuigenissen van het ergste dat mensen elkaar kunnen aandoen, negen en een half uur lang. Ik slurpte het op. Het was een soort zwelgen, vond ik achteraf, meeliften op het verdriet van anderen, de behoefte me ook een slachtoffer te voelen, me te laten overspoelen door het grote leed om mijn kleine leed even niet te voelen. Maar nu vraag ik me af of het niet ook voortkwam uit een verlangen me deel te voelen van iets groters, universeel menselijks, hoe duister ook, dus – op een nogal zwartgallige manier – uit een behoefte aan verbondenheid. Ik wilde de diepte in kijken en de bodem zien, mijn ogen er niet voor sluiten. Maar natuurlijk werd ik daar alleen maar nog somberder van.

Overtuiging is een emotie, zeg ik tegen mijn man als ik thuiskom van een meditatieles. Hij is iemand met veel overtuigingen. 

Een emotie, herhaalt hij. Dat denk ik niet hoor.

Jawel hoor, zeg ik.

            Mijn zen-leraar hield vandaag een verhaal dat me op een andere manier naar de dingen deed kijken. Goed verhaal, zei ik na afloop tegen hem, uit enthousiasme, maar dat klonk meteen stom, alsof ik vond dat hij het allemaal leuk verzonnen had. En nu wil ik mijn man over mijn nieuwe inzichten vertellen maar ze zijn nog zo vers dat ik de woorden niet op een rijtje heb.

De overtuiging die we bij sommige gedachten voelen is niet het resultaat van een rationeel proces, zoiets lukt me nog wel om op te lepelen. Je denkt dat je een overtuiging hebt omdat je daar bewijs voor hebt, maar het is andersom: omdat je overtuigd bent ga je allerlei gebeurtenissen zien als het bewijs daarvan.

Mijn man kijkt bedenkelijk en dat snap ik. Zo kort samengevat, zonder uitleg of nuance, is dit geen goed verhaal.

Het is wetenschappelijk bewezen, zeg ik snel, om ervan af te zijn.

Dit is waarom ik discussies vaak mijd. Ik kan er niets van, maar dat komt omdat ik er geen zin in heb om stelling te nemen, te verharden, te moeten winnen, want dan maak je geen contact. En dan blijven mensen boze wezens, en blijf ik bang.

Mijn angst voor mensen, waar ik het met mijn uitgever over had, is een overtuiging die ik graag los zou laten maar waar ik intussen ook steeds opnieuw bewijs voor zoek. In oude foto’s van concentratiekampen, in een negen uur durende documentaire, in filmpjes van Palestijnse kinderen zonder ouders of beelden van Hamas-strijders die rondrijden met het half ontblote, vervormde lijk van een jonge Israëlische vrouw. Blijf alert, zegt mijn overtuiging. Leer te zwemmen zodat je niet naar de bodem zakt. Ondanks mijn zwemlessen voel ik in het water vaak een lichte paniek. Ik ben bang voor water en voor mensen, ik vind de wereld een bedreigende plek. Maar ik heb geen oorlog meegemaakt, ik heb nooit gezien wat er op de bodem ligt. Heb ik dan wel recht van spreken?

Maanden later zie ik de bekende schrijver die boos op me was op het Boekenbal. De vriendin die de verjaardag gaf stelt me aan haar voor.

Dit is Jente, zegt ze. Of kende je haar al.

Ja, zeggen we allebei.

Onze gemeenschappelijke vriendin raakt met iemand anders in gesprek dus nu staan we tegenover elkaar.

Haat je me? vraag ik.

Nee natuurlijk niet, roept ze vrolijk. Waarom zou ik je haten.

Om de dingen die ik zei.

Er is veel lawaai dus ik buig me voorover om iets dichter bij haar oor te praten.

Misschien had ze me op die verjaardag wel helemaal niet verstaan, gaat door me heen. Of heb ik mezelf in mijn hoofd veel belangrijker gemaakt dan ik was. Die kans is groot. Maar, wat ook best waarschijnlijk is: misschien is deze vrouw wel helemaal niet zo haatdragend als ik dacht.

Winnaars Open Call: Empathie

Deze tijden van oorlog en crises vragen om reflectie op de samenleving die we zijn en willen zijn. Daarom hebben De Balie en het Amsterdams 4 en 5 mei comité opnieuw de handen ineen geslagen voor een Open Call. Uit de vele bijzondere en uiteenlopende inzendingen heeft de jury zes winnaars geselecteerd: 3 in de categorie ‘beeldende kunst’ en 3 in de categorie ‘literatuur’. De winnaars hebben een geldbedrag gekregen om hun concepten uit te werken en presenteren dit in het weekend van 4 & 5 mei. Lees hier meer over de winnaars van de Open Call.